Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tut·te·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuttebel tuttebellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tuttebelv / m

  1. aanstellerig, preuts meisje
    • Ja, ik gebruik met opzet ouderwetse term, want dat is wat het is voor mij: de liefde bedrijven. One-night stands, seks om de seks, sorry, daar ben ik niet van. En mijn kinderen ook niet. 'Ja, dat denk je', sneerde collega R. En hij grijnsde er een beetje bij. 'Alsof ze je alles vertellen…' Moeder Tuttebel in het kwadraat: ze doet het alleen uit liefde en denkt dat haar kinderen ook zo onnozel zijn.[1] 
    • Stel je zelf je kleding samen voor de show?“Nee, dat doe ik samen met Fred van Leer. In het dagelijks leven ben ik niet zo’n tuttebel, maar het hoort wel bij het werk. Dan vind ik het ook leuk om de ene week met steil haar op tv te verschijnen en de week daarna in een opvallende rok.”[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf M. Hurkmans 2 augustus 2016
  2. de Telegraaf 21 oktober 2014
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be