bijwoordelijk of predicatief gebruikt

attributief gebruikt

  • tus·sen·tijds

tussentijds

stellend
onverbogen tussentijds
verbogen tussentijdse
partitief tussentijds

tussentijds

  1. op een afwijkend moment, buiten het patroon waarop iets gewoonlijk gebeurt
    • Tussentijds neem ik geen snacks meer, ik eet dus geen tussendoortjes meer. 
    • Omdat het nog lang duurde voordat ze weer met vakantie konden, maakten ze een tussentijds uitstapje. 
     Door de 79 miljoen nu alvast apart te zetten, komt de bank niet tussentijds voor een financiële tegenvaller te staan als de Duitse fiscus de belasting komt innen.[3]
  2. voor of in de periode totdat iets naar verwachting weer meer nadrukkelijk of definitief gebeurt
     Dinsdag publiceerde het kabinet een tussentijdse evaluatie van die afgelopen zes maanden, op basis van gesprekken met ruim honderd deskundigen.[4]
     De Amsterdamse effectenbeurs heeft vanmorgen een tussentijds record geboekt. De AEX-index, de toonaangevende graadmeter van de beurs, kwam even op een nieuw all time high van 666,58 punten. Rondom het middaguur was de winst nog 4,26 punten op 664,69 punten.[5]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. tussentijds op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Sjoerd Klumpenaar
    “ABN Amro zet geld opzij voor claim van 79 miljoen euro van Duitse belastingdienst” (11 augustus 2021) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Mark Lievisse Adriaanse
    “Met vallen en opstaan gaat het kabinet het coronavirus te lijf” (1 september 2020) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron “Rustige beurs boekt tussentijds record” (27 december 1999) op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be