tuinwijk
  • tuin·wijk
enkelvoud meervoud
naamwoord tuinwijk tuinwijken
verkleinwoord

de tuinwijkv / m

  1. wijk voor arbeiders met laagbouwwoningen en veel groenvoorzieningen
    • Maar het zwarte goud moest gedolven worden. Daarvoor waren duizenden werknemers nodig. Ze werden gelokt met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en boven de grond verrezen er mooie tuinwijken met fijne woningen. [3] 
    • Ook Koolhaas wilde zoveel mogelijk mensen laten genieten van het water en ontwierp in eerste instantie een plan met twee hoge torens. Dit plan werd echter afgewezen waarna zijn bureau OMA met een stedenbouwkundig plan kwam dat aansloot op de traditie van de geliefde 'tuinwijken' in Noord. Zo kwam er een plan dat gekarakteriseerd werd door laagbouw in het groen en goed zicht op het IJ vanuit de straten en de voorste urban villa's. [4] 
    • Maar mensen blijven hun eigen taal maken, ook al wordt die soms neerbuigend straattaal genoemd. Een schitterend voorbeeld van die taalcreativiteit beschrijft Berthold van Maris verderop in deze bijlage: hoe in het mijnwerkersdorpje Eijsden-Tuinwijk, net over de grens in België, de inwoners hun eigen taal ontwikkelden, met eigen grammatica en woorden. Géén gedegenereerd rommeltje samengesteld uit andere Europese talen, nee, dit is een echte taal, zoals alle andere. Zo gaat het al millennia en millennia. Als Eijsden-Tuinwijk in een andere tijd op de plek van Rome had gelegen, zou nu half Europa een vorm van Cité-Duits hebben gesproken. [5] 
88 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]
  1. tuinwijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. De Telegraaf RUTGER VAN DEN HOOFDAKKER 17 mei 2014 Langs de mijnen
  4. Het Parool 20 JANUARI 2010 Stadsgezichten: IJplein
  5. NRC Hendrik Spiering 17 februari 2017 Taalcreativiteit
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be