tuinkamer
- tuin·ka·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinkamer | tuinkamers |
verkleinwoord |
- (vertrek) deel van het huis dat direct toegang geeft tot de tuin
- Toch besteden deze designliefhebbers het grootste deel van hun budget aan het opknappen van hun jaren 30-huis. „Budget én tijd, want Rob doet het meeste zelf”, vertelt Maaike. „Toen we het huis kochten, besloten we het in fases te renoveren. Zo zijn we nu bezig met twee nieuwe badkamers en een tuinkamer.”[2]
- In de tuinkamer wordt het gastenontbijt verzorgd. Deze kamer bevindt zich in het achterhuis waar de eigenaars wonen. „Vier meter hoog met middeleeuwse balken en een houtkachel. Het is er heerlijk stil”, zegt Reineman. „Bij mooi weer sla je de deuren naar de tuin open, bij koud weer steek je de kachel aan.”[3]
- De tuinkamers en het Italiaanse terras staan vol met zijn geliefde klassieke beelden en ornamenten. De blauw met geel geverfde smeedijzeren hekken doen Disney-achtig aan. Maar de eenheid met het omringende landschap is verbluffend. Vooral in de unieke laaggelegen ronde tuin, van waaruit vijf beroemde bergtoppen te zien zijn.[4]
- serre [2]
- Het woord tuinkamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuinkamer" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 09 sep. 2017
- ↑ de Telegraaf 29 apr. 2017
- ↑ de Telegraaf THEA DETIGER 13 mei 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be