Nederlands

 
[1] trouwplanner
Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·plan·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwplanner trouwplanners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trouwplannerm

  1. (beroep) iemand die een bruiloft organiseert
     KT weigerde een trouwplanner in te huren, want dat vond ze overdreven gedoe. Inmiddels heeft ze spijt als haren op haar hoofd...[1]
  2. schema voor een bruiloft
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “KT Tunstall wordt gek van bruiloftplannen” (04 mrt. 2013), De Telegraaf