• (IPA in voorbereiding)
  • tros·vlier
enkelvoud meervoud
naamwoord trosvlier trosvlieren
verkleinwoord trosvliertje trosvliertjes

de trosvlierm [1] [2]

  1. (bloemplanten) Sambucus racemosa   een struik uit de muskuskruidfamilie (Adoxaceae  ). De trosvlier staat op de Nederlandse Rode lijst van planten   als algemeen voorkomend en sinds 1950 stabiel of toegenomen. De trosvlier komt van nature voor in de koudere en gematigde streken op het hele noordelijk halfrond. De struik wordt tot 6 meter hoog. Het merg in de grijze, gebogen takken is geelachtig bruin