• trom·pet·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord trompetter trompetters
verkleinwoord trompettertje trompettertjes

de trompetterm

  1. iemand die een trompet bespeelt
vervoeging van
trompetteren

trompetter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompetteren
    • Ik trompetter. 
  2. gebiedende wijs van trompetteren
    • Trompetter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompetteren
    • Trompetter je?