1. aar van tritordeum
2. brood van tritordeum
  • tri·tor·de·um
enkelvoud meervoud
naamwoord tritordeum -
verkleinwoord - -

de tritordeumm

  1. (plantkunde) graansoort, ontstaan door kruising van wilde gerst met harde tarwe, bijzonder geschikt voor biologische teelt in een droge omgeving
    • De teelt van tritordeum is nog bescheiden: in Spanje werd vorig jaar 316 hectare tritordeum verbouwd, in Frankrijk 280 hectare. [1]
  2. (voeding) zaad van de plant ontstaan door kruising van wilde gerst met harde tarwe, dat vergeleken met andere granen minder gluten en meer eiwit, antioxidanten en onverzadigde vetzuren bevat
    • Tritordeum is populair bij sporters omdat het voedzaam en licht verteerbaar is. [2]