Nederlands

 
triforium
Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·fo·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord triforium triforiums
triforia
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

triforium o [2]

  1. (bouwkunde) (religie) een gang boven de zijbeuk in een kerk
     Nadat de gemeentebestuurders koster Tuijn naar beneden zijn gevolgd, laat deze op 16,6 meter hoogte de restanten van de Romaanse muren zien in het zogenaamde triforium, de galerij in het koor.[3]
     Een triforium (een gang boven de zijbeuk) geeft het oude gedeelte nog meer cachet.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. triforium op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Herman Postema
    “Raad glibbert door dakgoot Domkerk” (26-01-2005), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron
    Jan van Reenen
    “De Wandelkerk en preekkerk in Aardenburg” (04-11-2014), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be