Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • treu·ze·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord treuzelaar treuzelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de treuzelaarm

  1. iemand die niet opschiet en te veel tijd verdoet
    • Schiet nou eens op, treuzelaar! 
Vertalingen

Gangbaarheid