• tre·sko

tresko m

  1. (kleding) klomp
  2. (kleding) clog
  3. (in de uitdrukking): tripp - trapp - tresko, gebruikt om het verschil in omvang tussen de drie mensen of dingen te illustreren.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tresko     treskoen     tresko     treskoene
treskoa  
genitief   treskos     treskoens     treskos     treskoenes
treskoas  



  • tre·sko

tresko m

  1. (kleding) klomp
  2. (kleding) clog
  3. (in de uitdrukking): tripp - trapp - tresko, gebruikt om het verschil in omvang tussen de drie mensen of dingen te illustreren.
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tresko     treskoen     treskor,
tresko  
  treskorne,
treskoa  
genitief                
bijvorm enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               treskoi  
genitief