Nederlands

 
trekkershut
Uitspraak
Woordafbreking
  • trek·kers·hut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trekkershut trekkershutten
verkleinwoord trekkershutje trekkershutjes

Zelfstandig naamwoord

de trekkershutv / m

  1. zeer eenvoudig vakantiehuisje geschikt voor mensen die een trektocht houden
     Tijdens de fietsvakantie die Nico de zomervakantie nadat hij beter was verklaard had gepland, zes dagen met z'n drieën door Drenthe fietsen, van trekkershut naar trekkershut, leerde hij ons dat we altijd aan de linkerkant van de weg moesten fietsen, zodat automobilisten die van achteren kwamen aanrijden niet door je verrast zouden worden en tegen je op zouden botsen.[1]
     "Halverwege dachten we dat we het niet gingen halen." Wandelaar Sabine Metzelaar, die vandaag samen met twaalf andere Nederlanders in Noorwegen uit een berghut werd gered, heeft dat gezegd tegen de Noorse televisie. "Dus hebben we besloten om in een kleine trekkershut te gaan zitten."[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Renée van Marissing
    “Onze kinderen” (2021), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021414461
  2.   Weblink bron “'We dachten het niet te halen, daarom schuilden we in een hut'” (26-02-2016), NOS