Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trei·ter·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen treiterachtig treiterachtiger treiterachtigst
verbogen treiterachtige treiterachtigere treiterachtigste
partitief treiterachtigs treiterachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

treiterachtig

  1. geneigd zijn tot treiteren
    • Het treiterachtige jongetje wist zijn straf altijd te ontkomen omdat hij er wel voor zorgde dat leraren en ouders nooit zijn vervelende gedrag zagen. 
Synoniemen

Gangbaarheid