traverso
- tra·ver·so
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
- Van het Italiaanse "flauto traverso" (dwarsfluit)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | traverso | traverso's |
verkleinwoord | traversootje | traversootjes |
de traverso m
- (muziekinstrument) een voorloper van de moderne dwarsfluit waarbij niet op kleppen maar op open gaten gespeeld wordt
- Ik ben weer eens begonnen traverso te spelen.
1. traverso
- Het woord traverso staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "traverso" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "traverso" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be