• trap·roe
enkelvoud meervoud
naamwoord traproe traproes
verkleinwoord traproetje traproetjes

de traproev / m

  1. een ijzeren staaf waarmee men een traploper op de trap bevestigt
45 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be