Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·port·mid·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord transportmiddel transportmiddelen
verkleinwoord transportmiddeltje transportmiddeltjes

Zelfstandig naamwoord

het transportmiddelo

  1. (transport) al wat dient voor transport van mensen en goederen
    • erger belediging voor een motorliefhebber bestaat niet dan zijn 'fiets' een transportmiddel te noemen 
Synoniemen
Vertalingen
   1. zie: vervoermiddel   

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen