1. Een witte transportfiets met een bagegedrager boven het voorwiel.
  • trans·port·fiets
enkelvoud meervoud
naamwoord transportfiets transportfietsen
verkleinwoord - -

de transportfietsv / m

  1. (verkeer) rijwiel met een constructie waarmee vrachten vervoerd kunnen worden
     „Meestal kwam ik hem tegen met een grote transportfiets”, zegt tekenaar Rothuizen. „Die lag vol met partijen kleding die hij aan het rondbrengen was.”[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Thijs Niemantsverdriet
    “Hij skatete als een muziekstuk – de aardigste man van Amsterdam” (9 februari 2021) op nrc.nl