• trans·cen·dent
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen transcendent transcendenter transcendentst
verbogen transcendente transcendentere transcendentste
partitief transcendents transcendenters -
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bovenzinnelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1775 [1]

transcendent

  1. buiten de ervaringswereld, niet met de zintuigen waarneembaar, bovenzinnelijk
  2. ~ meditatie: meditatietechniek ontwikkelt door Maharishi Mahesh Yogi
    • De stichting propageert de transcendente meditatie. 
  3. (wiskunde) van een getal, de eigenschap dat het niet te schrijven is als een polynoom met rationele coëfficiënten
    • In 1882 bewees de Duitser Ferdinand von Lindemann dat π een transcendent getal is. 
91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]