trachea
- tra·chea
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘luchtpijp’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- via Latijn (neologisme) trachia van Oudgrieks τραχεια (tracheia) "luchtpijp" [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trachea | trachea's |
verkleinwoord | - | - |
de trachea v
- (anatomie) buis voor ademhaling die bij mensen en andere warmbloedige dieren de keel met de longen verbindt
- (zoötomie) ademhalingsbuisje bij insecten
- (plantkunde) houtvaten voor het transport van water in planten
- [1] luchtpijp
- Het woord trachea staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trachea" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trachea" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trachea op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be