trabajar
- tra·ba·jar
trabajar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trabajar |
trabajaba |
trabajado |
volledig |
- onovergankelijk werken
- optreden, acteren
- overgankelijk werken aan , bewerken
- bestuderen
- behandelen, afhandelen
- proberen te overtuigen
- handelen in, verhandelen
- [1] obrar