• tour·ope·ra·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord touroperator touroperators
touroperatoren
verkleinwoord - -

de touroperatorm

  1. (beroep) reisorganisator
  2. reisorganisatie
     Dat komt doordat voor die maand nog niet bekend is welke vliegmaatschappij per dag hoeveel stoelen moet opgeven. Voor juli, de allerdrukste maand, is dat inmiddels wel duidelijk en bekend bij de betrokken partijen. Maar dan moeten de luchtvaartmaatschappijen en touroperators nog bedenken hoe ze dat in de praktijk invullen.[1]
94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be