touroperator
- tour·ope·ra·tor
- samenstelling van tour en operator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | touroperator | touroperators touroperatoren |
verkleinwoord | - | - |
de touroperator m
- (beroep) reisorganisator
- reisorganisatie
- ▸ Dat komt doordat voor die maand nog niet bekend is welke vliegmaatschappij per dag hoeveel stoelen moet opgeven. Voor juli, de allerdrukste maand, is dat inmiddels wel duidelijk en bekend bij de betrokken partijen. Maar dan moeten de luchtvaartmaatschappijen en touroperators nog bedenken hoe ze dat in de praktijk invullen.[1]
- Het woord touroperator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "touroperator" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be