• toon·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen toonbaar toonbaarder toonbaarst
verbogen toonbare toonbaardere toonbaarste
partitief toonbaars toonbaarders -

toonbaar

  1. dat iets in het opebaar getoond kan worden
    • De vrouw vond dat haar man eerst toonbare kleiding moest aantrekken voordat ze met hem ging wandelen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be