Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·zich·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toezichter toezichters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

toezichter m [1]

  1. iemand controleert of alles goed en ordelijk verloopt; iemand die controleert of iedereen zich aan de regels houdt; iemand die het toezicht houdt
    • Consumentenorganisaties in de Verenigde Staten beschuldigen Tesla ervan automobilisten te misleiden met uitspraken over de veiligheid en mogelijkheden van zijn Autopilot-technologie. De maker van elektrische auto’s zou daarom eens goed onder de loep genomen moeten worden door toezichter Federal Trade Commission (FTC), zeggen Center for Auto Safety en Consumer Watchdog. [2] 
    • De Antwerpse Zoo verwacht geen grote impact. 'We hebben de voorbije jaren al fors geïnvesteerd in dierenwelzijn', zegt de woordvoerder. 'Daar waar het publiek in contact komt met de dieren, is permanent een toezichter aanwezig. En de kinderboerderij in Planckendael werd vorig jaar al gesloten na enkele problemen.' [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen