• toe·wer·ken

toewerken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toewerken
werkte toe
toegewerkt
zwak -t volledig
  1. ondernemen van activiteiten om een bepaald doel te bereiken
    • Sjarapova gaat toewerken naar het WTA-evenement in Shenzhen, in de eerste week van 2019. [1] 
    • De minister is ook volgens GroenLinks de afgelopen jaren niet actief bezig geweest met handhaving. Kamerlid Kröger wil nu toewerken naar een snelle oplossing voor de bestaande technische problemen met de Stint. [2] 
    • iGene bevestigt het geval van Dorien en laat weten ‘de zorgen over DNA-zelftests te begrijpen en kritische vragen erover toe te juichen’. Met het oog op borstkanker vermeldt het bedrijf nu duidelijker dat als er sprake kan zijn van een genetische variant die met de test niet kan worden opgespoord. Op die manier hoopt het bedrijf te voorkomen dat juist bij personen waar een risico over het hoofd kan worden gezien onjuiste informatie krijgen over hun genetische aanleg. ‘Waarmee we in de praktijk toewerken naar nóg meer dan 99,9% accurate informatie’. [3] 


93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]