• toe·ke·ren

toekeren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toekeren
keerde toe
toegekeerd
zwak -d volledig
  1. iets brengen in een bepaalde richting
    • Ze zegt: ‘We wisten al dat honden erop letten of een mens aandacht voor ze heeft – in een oudere studie zagen we bijvoorbeeld dat een hond eerder voedsel zal jatten als mensen met hun ogen dicht zitten of de hond hun rug toekeren.[3] 
  • iets of iemand de rug toekeren
zich ergens van afwenden
  • Waarom jonge gezinnen de stad de rug toekeren heeft het CBS niet onderzocht, maar de reden ligt voor de hand: in de stad staan weinig woningen met drie slaapkamers en een tuin - het prototype van de ideale gezinswoning. De stadswoningen die wel aan dat plaatje voldoen, zijn onbetaalbaar voor de meeste gezinnen.[4]
  • Met een charme-offensief probeert de Turkse regering te voorkomen dat buitenlandse investeerders na de couppoging en de daaropvolgende zuiveringen het land de rug toekeren.[5]
  • iemand de nek toekeren
zich ergens van afwenden
66 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[6]
  1. toekeren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 19 OKTOBER 2017
  4. Volkskrant Gidi Pols 7 november 2017
  5. NRC Toon Beemsterboer 26 augustus 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be