tinctuur
- tinc·tuur
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘oplossing in alcohol’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tinctuur | tincturen |
verkleinwoord |
- oplossing of aftreksel van organische stoffen in een organisch oplosmiddel als alcohol of ether
- De jenever wordt gemaakt door zeewier, in dit geval Japanse kombu, een maand te laten trekken in graanalcohol en water. Zo ontstaat een tinctuur, die vervolgens samen met een kruidenmengsel wordt toegevoegd aan graanalcohol, de basis voor goede jenever.[4]
- Er moeten heel wat mensen zijn geweest die de werking van kruiden, smeerseltjes, tincturen en elixers hebben vastgelegd. Dokters waren dun gezaaid, opgeleide artsen zeldzaam, en kwalen ruim voorradig in een wereld waarin hygiëne nog niet was uitgevonden.[5]
- Het woord tinctuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tinctuur" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tinctuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tinctuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant Loethe Olthuis 7 augustus 2009
- ↑ NRC Atte Jongstra 3 juni 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be