tiktak
- tik·tak
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: geluid van slingeruurwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1][2]
- samenstelling van tik zn en tak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tiktak | tiktakken |
verkleinwoord |
- een slingeruurwerk of horloge
- het hart
het tiktak o
- een dobbelspel
tiktak
- geluid dat een slingeruurwerk of horloge maakt
vervoeging van |
---|
tiktakken |
tiktak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tiktakken
- Ik tiktak.
- gebiedende wijs van tiktakken
- Tiktak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tiktakken
- Tiktak je?
- Het woord tiktak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tiktak" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "tiktak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tiktak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be