• tik·tak·ken

tiktakken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tiktakken
tiktakte
getiktakt
zwak -t volledig
  1. maken van een geluid zoals van een slingeruurwerk
    • In de stille kamer hoorden we alleen het tiktakken van de klok. 
  2. triktrak spelen
    • In 't vegten, en in 't kyven,
      Daar zyn wy in vermaart,
      In 't dammen met de schyven,
      En spelen met de kaart.
      Tiktakken, en verteren,
      Dat kennen wy zeer wel,
      Wy zyn heeren,
      En wy leeren
      Al dit spel. [1]
       

de tiktakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tiktak
80 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]
  1. DBNL (1750)–anoniem Tempel der zanggodinnen, De De tempel der zanggodinnen geraadpleegd 27 december 2018
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be