triktrak
  • trik·trak
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spel met dobbelstenen’ voor het eerst aangetroffen in 1693 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord triktrak triktrakken
verkleinwoord - -

het triktrako

  1. (spel) spel, gespeeld op een dubbel bord waarop vakken in den vorm van punten zijn aangegeven, een aantal damschijven en een stel dobbelstenen
vervoeging van
triktrakken

triktrak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triktrakken
    • Ik triktrak. 
  2. gebiedende wijs van triktrakken
    • Triktrak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triktrakken
    • Triktrak je? 
58 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[3]