Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·ver·lies
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdverlies tijdverliezen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het tijdverlieso

  1. getreuzel, onvoldoende voortgang maken
  2. duur dat een gewenste toestand uitblijft door onvoldoende voortgang
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen