• tien en een half

tien en een half

  1. 10½ (of 10,5); het getal halverwege tussen tien en elf
    • Ze mochten tien en een half uur per week recreëren. 
    • De helft van eenentwintig is tien en een half. 
Omdat ze na een foutloos proefwerk ook een groot deel van de bonusvraag goed beantwoordde, kreeg ze een tien-en-een-half.