tien en een half
- Geluid: tien en een half (hulp, bestand)
- IPA: /ˈtinɛnənˌhɑləf/
- tien en een half
tien en een half
- 10½ (of 10,5); het getal halverwege tussen tien en elf
- Ze mochten tien en een half uur per week recreëren.
- De helft van eenentwintig is tien en een half.
- Als zelfstandig naamwoord wordt tien-en-een-half aan elkaar geschreven.[1]
- Omdat ze na een foutloos proefwerk ook een groot deel van de bonusvraag goed beantwoordde, kreeg ze een tien-en-een-half.
- Het woord tien en een half staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ 1,0 1,1 Twee-en-een-half / tweeëneenhalf / twee en een half / tweeënhalf op website: Taaladvies.net; geraadpleegd 2017-02-07