• te·pel·kloof
enkelvoud meervoud
naamwoord tepelkloof tepelkloven
verkleinwoord tepelkloofje tepelkloofjes

de tepelkloofv / m

  1. (medisch) scheurtje in de huid rond de uitmonding van de melkklier in een vrouwenborst, dat vooral bij het zogen pijn kan doen
     Het kan geen kwaad als de baby tijdens het drinken eventueel wat bloed uit een tepelkloof naar binnen krijgt.[1]
  1.   Weblink bron
    Marianne Prins e.a.
    “Praktische verloskunde” (2009), Bohn Stafleu van Loghum, Houten, ISBN 9789031361458, p. 165 kol. 2