Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • team·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teammanager teammanagers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de teammanagerm

  1. (beroep) de zakelijk leider van een sportploeg
     "We hadden kleedkamers. Dat was al een hele ervaring", vertelde teammanager Dara Carroll aan CNN. "We hadden nog nooit kleedkamers gehad. We hebben ons altijd omgekleed achter tribunes of waar we maar konden."[2]
     Corona. Richard Plugge, de teammanager van Jumbo-Visma, had niet gedacht dat hij het er twee dagen voor de start van de Giro d'Italia nog over moest hebben, maar drie van zijn renners kunnen door coronabesmettingen zaterdag niet starten in de eerste grote etappekoers van 2023.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. teammanager op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Na boycot is Zuid-Afrika verrassing op WK: 'Teamgenoten noemen me de kostwinner'” (5 augustus 2023, 12:42), NOS
  3.   Weblink bron “Jumbo-Visma voor start Giro getroffen door coronagolf: 'Gaat als een dolle rond'” (4 mei 2023, 22:49), NOS