tarboesj
- tar·boesj
- van Arabisch طَرْبُوش (ṭarbūsh), samengesteld uit Turks ter "transpiratie" en Perzisch پوشیدن (pūshidān) "bedekken, dragen", in het Nederlands aangetroffen vanaf 1858, zie vindplaats hieronder [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tarboesj | tarboesjen |
verkleinwoord | - | - |
de tarboesj m
- (kleding) stijve vilten hoed zonder rand, in de vorm van een rode cilinder van boven iets smaller dan van onder en met een vlakke bovenkant die vaak is versierd met een kwastje
- Niet alleen de hoogste burger droeg de tarboesj, zoals de fez in Egypte wordt genoemd, ook ambtenaren en iedereen die wilde meetellen, tooiden zich met het hoofddeksel. [2]
- Daarna nam hij eene grootere doos, bedekte het met het mutsje (tarboesj) van een der jongens en deed daaruit achtereenvolgens te voorschijn komen: een konijn, twee kippen, pannekoeken, en eene soort van vermicellie (koenafieh). [3]
- fez (meer gangbaar buiten de Arabische wereld)
- Het woord tarboesj staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tarboesj" herkend door:
6 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tarboesj op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Rovers, D."Fez uit beeld verdwenen" in: Provinciale Zeeuwse Courant jrg. 244 nr. 206 (31 augustus 2001); p. 9 kol. 1; geraadpleegd 2018-12-18
- ↑ "Brieven uit Kaïro. IV." in: Utrechtsche provinciale en stads-courant jrg. 19 nr. 195 (19 augustus 1858); p. 2 kol. 3; (oudste vindplaats op Delpher) geraadpleegd 2018-12-18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be