Een rode tarboesj.
  • tar·boesj
enkelvoud meervoud
naamwoord tarboesj tarboesjen
verkleinwoord - -

de tarboesjm

  1. (kleding) stijve vilten hoed zonder rand, in de vorm van een rode cilinder van boven iets smaller dan van onder en met een vlakke bovenkant die vaak is versierd met een kwastje
    • Niet alleen de hoogste burger droeg de tarboesj, zoals de fez in Egypte wordt genoemd, ook ambtenaren en iedereen die wilde meetellen, tooiden zich met het hoofddeksel. [2]
    • Daarna nam hij eene grootere doos, bedekte het met het mutsje (tarboesj) van een der jongens en deed daaruit achtereenvolgens te voorschijn komen: een konijn, twee kippen, pannekoeken, en eene soort van vermicellie (koenafieh). [3]
  • fez (meer gangbaar buiten de Arabische wereld)
6 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[4]