tandprothese
- Geluid: tandprothese (hulp, bestand)
- IPA: /'tɑntprotesə/
- tand·pro·the·se
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandprothese | tandprotheses tandprothesen |
verkleinwoord |
de tandprothese v
- (medisch) een kunsttand die een verloren gegane tand vervangt
- In de kelder van een praktijk voor tandprotheses in Best was het niet kies: daar is donderdag een professionele hennepkwekerij gevonden. De hennepkwekerij wordt door de politie omschreven als ’professioneel ingericht’.[2]
- Nadat de gevangene van het toilet was gekomen, werd hij in zijn cel opgewacht en door zijn medegevangene en een handlanger aangevallen en met een metalen voorwerp in het gezicht geslagen. Daardoor kwam een deel van de tandprothese in de keel van het slachtoffer terecht. De medeverdachte wordt later berecht.[3]
- Het woord tandprothese staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandprothese" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 22 februari 2018
- ↑ de Telegraaf 18 jul. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be