Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·kroon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandkroon tandkronen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tandkroonv / m

  1. (anatomie) met glazuur bedekt deel van een tand
  2. (tandheelkunde) een kunsttand die een verloren gegane tand vervangt
     Om hun patiënten tegemoet te komen, kopen tandartsen steeds meer tandprothesen in China. In ons land zijn tandkronen en -bruggen immers duur en worden ze ook niet of slechts gedeeltelijk terugbetaald.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    ivb
    “'Tandprothesen uit China zijn giftig'” (02/05/2008), De Standaard