Nederlands

 
tambour-maître
Uitspraak
Woordafbreking
  • tam·bour-maî·tre
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tambour-maître tambour-maîtres
verkleinwoord tambour-maîtretje tambour-maîtretjes

Zelfstandig naamwoord

de tambour-maîtrem

  1. (persoon) (muziek) lid van een fanfare of harmonie dat met een staf voor het korps uitloopt om zo instructies te geven
     Heeft de tambour-maître een paar slidings te veel gemaakt of hebben de showbands van het EK van afgelopen weekend het commando glissando wat al te letterlijk genomen? Feit is dat de grasmat in de Grolsch Veste naar zijn grootje is en er een nieuwe in moet.[1]
Schrijfwijzen
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Theo Hakkert
    “Grasmat of dansvloer?” (01-10-2019), Tubantia