tamboereren
- Geluid: tamboereren (hulp, bestand)
- tam·boe·re·ren
tamboereren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tamboereren |
tamboereerde |
getamboereerd |
zwak -d | volledig |
- uiting geven aan vreugde
- ergens de nadruk op blijven leggen, ergens op blijven aandringen
- ▸ Hoe begrijpelijk ook, het is tactisch niet handig hierop te blijven tamboereren, omdat het bovengenoemde risico's vergroot. Een realistische boodschap van Schäuble en De Jager zou zijn: van banken en verzekeraars valt vooralsnog niets te verwachten, dus zal de belastingbetaler voor de kosten moeten opdraaien.[5]
- [1] juichen, jubelen, de vlag uitsteken, op de trommel slaan
- [2] aandringen, benadrukken, onderstrepen
- Het woord tamboereren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tamboereren" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ tamboereren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Bulk wensen Syntus verhoord” (20-12-2007), Tubantia
- ↑ Weblink bron Bart Berden“'Specialisatie ziekenhuis heeft ook nadelen'” (12-07-2011), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Merkel haalt bakzeil” (20-06-2011), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be