tabberd
- tab·berd
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bovenkleed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1297 [1]
- via Middelnederlands tabbaert van Frans tabard, cognaat met Spaans tabardo en Italiaans tabarro [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tabberd | tabberds, tabberden |
verkleinwoord | - | - |
de tabberd m
- lange wijde mantel
- Sinterklaas, goedheilig man, trek je beste tabberd an.
- ▸ 0, wat was die wind koud! Sint stond te rillen in zijn witte tabberd.[3]
- Het woord tabberd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tabberd" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tabberd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tabberd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be