Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·baks·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tabakshandelaar tabakshandelaars
tabakshandelaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tabakshandelaarm

  1. (beroep) (economie) iemand die tabak en tabakswaren koopt om het duurder te kunnen verkopen
     Een andere tabakshandelaar denkt er net zo over. Hij hanteert al twee jaar een verbod op de verkoop van alle rookwaar voor personen onder de 18. "Het heeft een heleboel omzet gekost, maar wij willen niet dat de jeugd met een shisha-pen op het schoolplein loopt."[2]
     En dan te bedenken dat een Belgische tabakshandelaar de auto na de Tweede Wereldoorlog in bezit kreeg en met een Amerikaanse collega ruilde tegen tabaksartikelen ter waarde van 1.800 dollar."[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Belachelijk, kleuters met zo'n sigaret in de hand'” (23-03-2015), NOS
  3.   Weblink bron
    Kees Graafland
    “Wordt Hitlers Mercedes de duurste auto ter wereld?” (17-01-2018), Tubantia