Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·la·bo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taallabo taallabo's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het taallaboo

  1. een klaslokaal met audiovisuele apparatuur die oefenen met spreken van een vreemde taal mogelijk maakt
    • Directeur Dirk Moulart van het MPIGO in Eine is ervan overtuigd dat dezelfde dieven ook in december al in de school inbraken. ,,Toen is vooral het externaat doorzocht en onder meer de camera van het taallabo dat wij kregen van Kiwanis, werd gestolen.[1] 
    • Individuele gesprekken, taallabo, een video over de streek, een wandeling, een saké-degustatie. Elk excuus is goed om te leren. Het zou ook niet de eerste keer zijn dat een cursist een lezing over zijn bedrijf of zijn academische exploten houdt. Zeker tijdens de beruchte ,,laatste avond, wanneer de cursisten zelf ,,iets organiseren, slaan de vlammen in de open haard gensters. En ondertussen leer je een taal.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Standaard 09 JANUARI 2007 OM 00:00 UUR | Julien Verhaeghe
  2. de Standaard 06/APRIL/2000 door Dirk Delmartino
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be