• sym·bio·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenleving’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'bios' (leven) met het voorvoegsel syn- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord symbiose symbioses
symbiosen
verkleinwoord - -

de symbiosev [3]

  1. (biologie) het samenleven van twee ongelijksoortige organismen op of in elkaar tot wederzijds voordeel
90 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]