• su·per·po·ne·ren

superponeren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
superponeren
superponeerde
gesuperponeerd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk aan iets toevoegen zonder dat een van beide onderdelen verloren gaat
    1. (natuurkunde) (techniek) bij elkaar voegen van twee of meer gelijksoortige natuurkundige grootheden
    2. (geologie) afzetten van sediment op ouder sediment
  2. samenvallen, gelijk zijn aan
  3. (communicatie) een signaal op een draaggolf plaatsen (telecommunicatie)
  4. (muziek) een muziekstuk in een hogere toonsoort plaatsen