superponeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van superponeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		superponeren			te superponeren
	toekomend		zullen superponeren			te zullen superponeren
voltooid	tegenwoordig		gesuperponeerd			te gesuperponeerd
	toekomend		gesuperponeerd zullen			gesuperponeerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	superponerend		gesuperponeerd			ev. superponeer	mv. verouderd superponeert	superponere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	superponeer	superponeert	superponeert	superponeert	superponeert	superponeren	superponeren	superponeren
verleden (o.v.t.)	superponeerde	superponeerde	superponeerde	superponeerde	superponeerde	superponeerden	superponeerden	superponeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal superponeren	zult/zal superponeren	zult/zal superponeren	zult superponeren	zal superponeren	zullen superponeren	zullen superponeren	zullen superponeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou superponeren	zou superponeren	zou(dt) superponeren	zoudt superponeren	zou superponeren	zouden superponeren	zouden superponeren	zouden superponeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij