summit
- Geluid: summit (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsʌmɪt/
- sum·mit
- via Middelengels somet en Anglo-Normandisch sumet van Frans somet
enkelvoud | meervoud |
---|---|
summit | summits |
summit
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to summit |
he/she/it | summits |
verleden tijd | summitted summited |
voltooid deelwoord |
summitted summited |
onvoltooid deelwoord |
summitting summiting |
gebiedende wijs | summit |
summit
- onovergankelijk deelnemen aan een topconferentie
- overgankelijk (sport) (alpinisme) bedwingen, tot de top beklimmen (van een berg)
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "summit" herkend door:
100 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be