• suis
vervoeging van
suizen

suis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suizen
    • Ik suis. 
  2. gebiedende wijs van suizen
    • Suis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suizen
    • Suis je? 


vervoeging van
être

suis

  1. eerste persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van être
    «Je suis content.»
    Ik ben tevreden.
vervoeging van
suivre

suis

  1. eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van suivre
  2. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van suivre


suīs

  1. datief mannelijk meervoud van suus
  2. ablatief mannelijk meervoud van suus
  3. datief vrouwelijk meervoud van suus
  4. ablatief vrouwelijk meervoud van suus
  5. datief onzijdig meervoud van suus
  6. ablatief onzijdig meervoud van suus