• sub·si·di·e·ren
  • In de betekenis van ‘subsidie geven aan’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
  • afgeleid van het Franse subsidier met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
subsidiëren
subsidieerde
gesubsidieerd
zwak -d volledig

subsidiëren

  1. overgankelijk van overheidswege financiële hulp voor een bepaalde activiteit, ver- of aankoop verlenen
    • Het schrijven van een Riffijns-Nederlands woordenboek wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Taalunie. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]