Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·è·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fijn leer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1921 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord suède -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

suède v/m/o

  1. fijn leer dat wordt gebruikt wordt voor laarzen, handtassen en kleding
    • In de modeshow worden grove materialen zoals leer, suède, vilt, corduroy en tweed gebruikt. 
Vertalingen
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen suède

Bijvoeglijk naamwoord

suède

  1. gemaakt van suède
    • Ik heb een mooi suède jasje gekocht. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen