Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuk·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stukwerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stukwerko

  1. werk dat per eenheid product betaald wordt
  2. werk dat per stuk (en dus niet in serie) gemaakt wordt
    • In het atelier zijn zes vrouwen in de weer met naald en draad. Binnenkort is een Belgische priester een gotische kazuifel in paarse bloemendamast rijker. En 3.465 euro armer. Zo een maken we niet elke week, zegt naaister Katrien Verhelst. Maar het is wel bijna allemaal stukwerk, wat het boeiend maakt. En je ziet het, hier komt geen computer aan te pas.[3] 
  3. werk dat maar een deel is van al het werk dat verricht zou moeten worden
    • Ík zal niet de laatste woorden spreken, hoogstens de voorlaatste', zei Holdijk ooit - het is te lezen in het boekje 'Sprekend Holdijk'dat de SGP voor hem maakte. Ik bedoel: we staan in een zondige wereld waarin het ideaal niet haalbaar is. Politiek handelen is niet meer dan stukwerk.'Dat bleek ook vandaag weer op het Binnenhof.[4] 
  4. pleisterwerk (beter: stucwerk)
    • Het stukwerk dat eronder zat, beige met grijs, intrigeerde me. Ik scheurde het behang er helemaal af. Mijn ouders hadden geen enkel bezwaar, zo lang ik niet de volgende dag om nieuw behang zou vragen. Ik vond die kale muren prachtig. Later haalde ik ook het linoleum van de vloer.”[5] 
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Volkskrant De Standaard Tubantia
  3. de Standaard 19 SEPTEMBER 2015 OM 03:00 UUR | Dries De Smet
  4. Volkskrant Maartje Bakker 30 november 2015
  5. NRC Brigit Kooijman 25 juni 2013
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be