• stro·pop
enkelvoud meervoud
naamwoord stropop stropoppen
verkleinwoord stropoppetje stropoppetjes

de stropopv / m

  1. van stro gemaakte pop (b.v. gebruikt als vogelverschrikker)
  2. persoon die niet voor zichzelf, maar als werktuig voor een ander handelt, stroman
  3. persoon zonder eigen wil of mening
  4. samengepakt bosje stro, dat tussen dakpannen wordt gelegd
77 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]